Nieuws - 2018
Nieuwe column Mariska Overman-Bruntink: Een moeder die er niet meer is....
Geplaatst: 30 maart 2018
In 2012 overleed mijn moeder. Ze was vijfenzestig. Dat is niet oud, maar wel een heel leven. Een leven vol mooie en nare gebeurtenissen. Ze kwam uit een gezin van twee: zij en een oudere zus. Ze groeide op in de stad waar ik woon: Hengelo. Ze trouwde met mijn vader, woonde kort bij hem en zijn vader in Eibergen, en kwam ongeveer een half jaar na mijn geboorte terug in haar geboortestad. ‘Ik moet de kerktoren van Hengelo kunnen zien’, zei ze altijd. Nooit meer weg. Tot ze stierf. Toen was ze weg. Niet in onze herinnering, maar wel in het echt.
Als ik nu bij mijn vader kom, is ze er niet. En er is steeds minder van haar. Mijn vader is, na een zware tijd, verder gegaan. Hij heeft een soort van vriendin. Hij maakt het huis waar hij met mijn moeder woonde steeds meer tot het zijne. Spullen gaan weg, nieuwe worden toegevoegd. Langzaam vervaagt de afdruk van mijn moeder op die plek. Dat is goed, dat is zijn leven, zijn manier van verder gaan. Ik vind het lastiger. Wat mij betreft had het een klein museum mogen zijn. Een plek waar ik binnen kan stappen en kan doen alsof mijn moeder alleen maar even naar boven is gelopen om iets op te halen. Waar ik de lucht kan opsnuiven en haar nog vaag kan ruiken. Waar ik haar sigaretten op tafel zie liggen, naast het metalen bakje dat ze mee naar buiten nam om de as in te gooien. Want sinds ze kleinkinderen had, rookte ze ook in eigen huis alleen nog maar buiten.
Ik wil op de bank gaan zitten, mijn ogen sluiten, en mijn kinderen ruzie horen maken over wie er in haar stoel mag zitten, en haar dan horen zeggen: jullie mogen er om de beurten in zitten. Niet dat die stoel op zichzelf zo bijzonder was, maar het was háár stoel. De stoel is weg. Mijn vader deed hem uiteindelijk naar de kringloopwinkel. Ik heb daar verschillende keren bijgestaan en gedacht: niemand die hier loopt weet van wie deze stoel was. Niemand weet dat er een leven verbonden was aan die stoel. Niemand weet dat ik, vlak voor ze overleed, op die leuning zat, haar in mijn armen houdend, troostend omdat ze zo bang was om dood te gaan.
Langzaam glijdt ze door mijn handen, spullen verdwijnen, herinneringen worden vager. Haar hele leven is gecomprimeerd tot een verleden waar niemand nog bij kan. Ik weet dat de spullen in haar huis haar niet vast kunnen houden. Zoals ik haar niet meer kan vasthouden. Ik kijk naar de kerktoren van Hengelo. Ik hoefde hem nooit te zien. Ik had er niets mee. Nu wel. Zoals zij hem ooit zag als baken, zie ik dat nu ook. Als baken van een moeder die er niet meer is.
terug naar overzicht